De heer B. is dood. Hij droeg altijd een hoed, zegt mevrouw Z. en
iedereen knikt maar ik zag mijn naam op zijn dunne pols,

met ballpoint ingedrukt opdat hij me niet zou vergeten, zei hij. Hij
spreidde zijn magere handen met de lange

vingers en deed een vogel na, iets dat opsteeg en verdween zonder
dat er een schaduw was of een stukje behang,

een jongenskamer boven en het licht van een nachtlampje, ons voor
het donker onderweg behoedend. Ondertussen

zijn zes mannen hier beneden bezig in een hoekje donkere aarde van
een vierkante meter, hun vrachtautootje op de hoek.

Ze overleggen, hangen over hun spaden en praten, een sigaret in de
mondhoek, muziek uit de open cabine. Het duurt

een halve middag alvorens er pluimpjes groen verrijzen, her en der
verspreid lijkt het. Een vogel landt.