De heer A., die naast me zit en van wie af en toe de hand op
mijn arm verschijnt, noemt een naam die mij

de huiskamer terugbrengt en mijn moeder die vlak op het
radiotoestel haar favoriete taal hoort, zwaar

christelijk en met bulderende stem, doorsneden met lijzig gezang,
dik als het pluche dat over de tafel liep. Daar

zitten ook de andere leden van de groep, de heer T. met zijn voet
in een teiltje, mevrouw V. met een ketting in de

knoop en mevrouw De H. met alle koekjes van het schaaltje. Als
mamma verdwijnt, komt mijn vader die nonchalant

ons achterin zijn auto stopt, de bochten neemt als een held, het
picknickkleed, zwart/wit geblokt, uitspreidt

langs de route en iedereen laat raden naar merk en kleur van de
voorbijganger. Mevrouw De H. voert de vogels.