Een bevriende dichter vraagt of deze dag naar het zin was, einde middag,
einde kerstfeest, alsof hij gerustgesteld wil horen dat

er geen poëzie in zat maar wel weet dat grote woorden geschuwd worden
en aarzelend slechts het laatste eten genuttigd wordt,

een toetje dat uitloopt in de koelkast, waarin hij nog even zijn vingers wil
dopen alvorens het bederf toeslaat, ik ben zelden eerlijk

zoals je op elke vraag of het goed gaat gewoon zegt dat het uitstekend is,
druk druk druk in het voorbijgaan of in de lucht kust

en vooral de mensen hekelt die het haar van je schouders plukken of nog
even heel hartelijk iets zeggen over pas op jezelf hé,

het liefste kwamen we nu een vreemde tegen die op straat ons zijn arm biedt
en dan verder schuifelt en over de leer van Confucius begint

of zijn oudtante op de poesta, bekend van haar zelf gedraaide worsten, en
dan bij het uiteengaan wild en hartstochtelijk zoent.