Ik had gehoopt, zei ik tegen haar, dat de zomer voorbij was.
Zij zei dat ik nog steeds van hem hield, het kwam

op hetzelfde neer, dacht ik weer wat later. Een jasje in de
zomer, een te hoge temperatuur, zweten

onderweg. Een gedeeld verhaal, liefde als een te lange periode
en je kleden voor een volgend seizoen.

We lezen elkaar, we zijn schrijvers, zij is van de nacht, ik van
de ochtend, mijn lunch is haar ontbijt, een

onvermijdelijke ontmoeting ergens halverwege. De dag kruipt
daar omheen zoals uitstel rond een waarheid.

Misschien, zeggen wij, en in de koelte van een volgende dag
reizen we door, liefde als een oneindig traject.

Een boek kleeft aan de rand van de tafel en laat nauwelijks
los, een vlieg op de suiker, een deur van het slot.