Als de vrouwen B.,V. en S. weer langskomen, hardop dit keer
en in hun eigen bundeltje, giechelend om hun avonturen,

ingeklemd weliswaar tussen andere geschriften, S. duidelijk
steunend, is het gemis groter dan toen, de

vriendschap nog even warm maar van papier. Opnieuw dwaal
ik door hun tuinen, klim over het hek en zet

de poort open maar ze zijn al weg, ontsnapt in die ene straal
zonlicht. Er is een feest waarop we dringen in een

versierd zaaltje, B. danst met de betonnen paal in het midden,
V. houdt haar tasje stevig vast, de mannen staan

rokend in de tuinzaal, ze hebben nergens verstand van, zegt
S. nog maar er was een hand, wit en benig, die

over haar arm gleed en achter over haar rug voor een laatste
wals. En ze boog haar hoofd erbij achterover.