Middenin de nacht lopen we over het straatje tegenover ons
oude huis en zoeken de groenteman en de vrouw

van de bakker ergens halverwege en rinkelt de winkelbel bij
het binnentreden maar hun namen zijn we kwijt,

kinderen aan onze hand of duwen met de wagen waarin ze liggen,
de billen tegen de deur, en doen de dagelijkse boodschappen.

Zij stuurs en hij met vrolijke krullen, naast elkaar hielden ze
koffiepauzes en overleg en wisten precies wie wij

waren. Altijd waren de kinderen groter geworden, kregen een
proeve van hun waar, wilden geen dankjewel zeggen

en altijd weer gingen we daarna rechtsomkeert naar dat grote
huis aan het water, pakten uit, een zuchtje van geluk,

en daarna keken we vanaf onze bank naar al die mensen die nog
halverwege waren, naamloos maar uit dezelfde straat.