Het telefoongesprek vervangt de intimiteiten. Alsof hij naast
me niet kan slapen, een mug waarschijnlijk, de hitte,

en de oplossing in de afstand ligt, op het uiterste randje van
het bed. Heel veel gedraai en onhandig klamme

handjes houdend of beweren dat de wereld in dezelfde uren
vergaan is, stil weliswaar, het water op de hoogste

stand, eigenlijk zijn we er al niet meer. Zijn stem hetzelfde,
herhalend wat hij al die jaren al beweert, alleen

nu met een bedankje aan het eind van het betoog voor iets
dat zo vanzelfsprekend was. Dat we er

zouden zijn voor elkaar, reddingspogingen en droge voeten
en nieuw land in de verte. Nou, welterusten dan

maar, zegt hij. Ook als ik mijn armen spreid of even kriebel
in zijn handpalm en met een sprongetje de kant bereik.