Het geluid van de vallende fiets tegen het hek in de steeg
doet hij perfect na, het kinderzitje dat bijna los

schoot, het trillen van het metaal, de haast waarmee hij de
sleutel in de zware deur draaide en het tikje

van mijn vingers op de ruit daarboven, de herinnering nog
intact, de blijdschap waarmee we de dag begonnen,

maar alles dat hij daarna zegt maakt geen verband, hangt
los boven het gebouw als regen die niet wil

komen. Zijn stem klinkt evenwel hetzelfde, mijn naam ook.
Dertien kinderen heeft hij nu en een enorme tuin,

zegt hij, om te onderhouden en ik knik maar dat ziet hij niet
en ik zeg dat het regenen gaat dus dat hij vandaag

niet naar buiten kan en dan drukt hij me weg, floept van het
schermpje, tik ik vergeefs nog even op zijn naam.