Het mooiste uitzicht is toch wel een weiland met een laagje
nevel erover, zo eentje als wij passeerden toen

onze mamma dood was, in een heel vroege ochtend, de grens
van winter naar lente, stad naar dorp. Daar

aan te denken als we plaats moeten nemen in een witte kamer,
grenzend aan andere witte kamers en andere mensen.

Een heel jonge jongen komt ons halen alsof we een familielid
zijn, doorloopt allerlei tests, ademt in ons gezicht

waarbij we koffie ruiken en iets zoets en plaatst ons in weer
een andere kamer waar een schilderij hangt

van iets lichtblauws, een rechte weg of sloot met vage planten
ernaast, waaruit we een beest verwachten of opeens

een geluid. Het ons is maar alleen. Buiten ruikt het dan eindelijk
naar zon en hangen de jassen los. Daar aan te denken.