We geloven de lente pas veel later. Als alle knoppen barsten en
de bloesem valt, als de passagiers voor ons de

jassen op schoot leggen, als het te mollige meisje weer ontroerend
haar rokje hoog draagt, als er halve sokjes in gympies

steken, als de jongen tegenover ons zijn benen intrekt zodat wij de
onze kunnen uitstrekken, verontschuldigend,

zijn lachje zo innemend en hij daarna weer in slaap valt met van
die lange wimpers over hertenogen, als er een

ijsje al drupt in het gangpad. Als er vlekken komen op straat van
de opeens zo hevige zon, de toeristen uitzwermen,

claxons tegen elkaar op strijden, een fietser op het wegdek ligt
in korte broek en weinig bloed, wij allemaal ons

hoofd draaien en dan de meeuwen zien die even roerloos in de
blauwe lucht hangen. Dan pas, misschien.