Aan de andere kant van het podium, gelijk aan de grijsharige,
de zachtjes verzittende geen gehoor gevende vrouw,

de nauwelijks applaudisserende kritische toehoorder, de stil
roerende in haar thee, de glimlachende en toeknikkende

beweging, de medestanders tellend, de pose innemend van het
geduld en de interesse, af en toe

de mond vormend in een kleine o, de handen in elkaar, spelend
met het licht en de warmte en dan weer stil, pas

nadien zeggend ‘ik ken u toch’, ben ik toch dezelfde als op het
toneel, hoewel smaller en minder luid en alsof ik

het ben, neem ik de complimenten in ontvangst voor de ander,
doe alsof het me nauwelijks iets zegt, haal de schouders

op, neem de jas, de tas, de deurbel in het voorbijgaan klingelend,
en meet de stappen in de bijna lege straten.