Nu de mantel der liefde een keurig uitgetrokken jasje is,
opgehangen aan een wiebelend haakje, hadden we

liever een achteloos over de stoel geslingerd vest gehad,
met losse draden en de geur van tabak, een

pen nog in het borstzakje en een briefje met een vlek, een
losse knoop en losse haren. Een langzaam naar

de grond zakkend plofje waarna de kat zich nestelde en
luidruchtig spon en af en toe boos naar ons opkeek

als een voet het geheel onder tafel wilde schuiven en we
aan een wapperende waslijn dachten.

Morsige types als het onze twijfelen aan dat keurige, wij
nemen ook geen paraplu mee als het regent. En liefde,

ach het lijkt een droge lucht en een stukje blauw maar het
is rennen naar een volgende overkapping.