Bij elke ambulance zei ik vroeger tegen mijn kinderen dat er
weer een kindje geboren was ergens zoals ik bij

elk geklop hier tegen de muren mezelf zei dat er een schilderijtje
werd opgehangen, de buurvrouw verveelde zich, het

trappenhuis hing ook al vol, wat zou het gezellig zijn daarbinnen.
Voor haar deur ligt nu elke dag een stapel

scheef getimmerde vierkanten, een soort van lijsten maar zonder
inhoud, kleine objecten van ruw hout, hier en daar

van wat wol voorzien of een streep kleur, dat is wat ze maakte.
Een eindeloze toren die ze nu aan het afbreken is,

een kamer in een kamer, een raam in een raam, bezigheidstherapie,
lopendebandwerk voor een ongeschoolde kracht.

In het tehuis waar ze naar toe gaat, moet ze daarvoor samenwerken
met derden en naar de activiteitenzaal beneden.