De huid voelt nog hetzelfde. Warm en glad en strak ligt zij onder
een donkergrijze coltrui en zomaar herinner ik me

hoe jong en lenig we waren, hoe we van stoelen op het vloerkleed
vielen, hoe de tekening was van dat rode tapijt dat

ik van huis uit mee gekregen had, dat ik nooit eerder bloot op dat
rood gelegen had. En we lachten. Vannacht bleef hij

stil, hij keek alleen maar. Vanonder zijn krullen mijn handen tot
ik wakker werd met zijn naam. Buiten was het rustig.

Kruipend ging ik naar dezelfde plek terug, dezelfde warmte, vond
er niemand meer, tuimelde woordeloos

in een andere droom. Een trap moest ik op en nog een, er lagen
matrasjes op de grond, lege slaapzakken, er stond

een haan op een toren en de wind kwam uit het Noorden. Met rode
wangen fietste beneden mij iemand rond en rond.