Zelden valt iets samen. Zoals licht en een open plek, hij en
ik, een droom met een wens, een publicatie van

een ander met die van mevrouw S., je angst en de realiteit,
het beeld met die ene gedachte. Het een is altijd

groter dan het andere. Een opslokkend niets, een zwart dat
uitveegt en lubbert aan de kanten, zijn

benen uit bed en je eigen hoofd onder tafel. Haren die het
stof vegen, een hand voor je ogen, een wijsje

dat van zoveel eerder komt en van zoveel verder, de regels
van pake in een boek van nu. Een autoportier open,

muziek boven kinderstemmen uit, een eenzame gil, het
achter adem raken van de buurvrouw op haar

nachtelijke tochten, het sissen van een pan, een te donkere
korst om het brood, regen op een vieze ruit.