Er is niemand die mij zo vasthoudt als hij. Niemand die mijn
haar zo optilt en zich er dan achter verschuilt.

Niemand die zo lang zijn armen kan openhouden zonder te
klagen over spierpijn of de druk op zijn lijf,

niemand die zo warm wordt en tegelijkertijd is iedereen dichterbij
als hij. Is een vreemde soms het liefste, het tederste,

het veelzeggendst. Terwijl een vreemde niet gemist wordt en
hij dagelijks omdat er niemand is die mij

zo vasthoudt als hij. Niemand die het haar zo laat vallen en
bijna onzichtbaar wordt daarachter. Zo onvermoeid

zijn armen strekt en mij binnenhaalt. Zo sissend warm alle
kou buitensluit, zo levend mij tilt met handen die

alles van mij kunnen omvatten. Niemand die van zo ver mij
herkent en liefheeft en zich daarachter verschuilt.