In de ochtend komt een hoogwerker langs die scheef tegen
de boomhut leunt, wit dit keer, naamloos, zacht

duwend alleen tegen deze hoek waarin ik bungel. Alsof de
grootscheepse renovatie meteen begint of iemand

bedacht heeft dat er een vrouw in nood is die gered moet of
onttoverd, haar haren nog niet lang genoeg om

zichzelf naar beneden te laten. Als een enorme spinnenpoot
probeert hij het steen te omarmen, laat dan weer

los en verdwijnt. Ik hoor hem zachtjes grommen al weet ik
niet of spinnen dat doen, ik loop al buiten,

heel behoedzaam stappend en zonder geluid te maken. Alsof
ik even met speelgoed heb gespeeld, iets stuk maakte

en daarna alles weer terugduwde in de verpakking, het in de
kast zette en keek of het kleurde bij mijn boeken.