Op de ochtend dat ze zich iets te ver vooroverboog, het overhemd
van haar vader zag wapperen en regen voelde, bleef ze

hangen tussen twee verdiepingen, een beetje zoals die keer dat een
hoogwerker met twee lachende mannen haar voor een

ritje over de kermis uitnodigden en zij ze vroeg of ze tegelijkertijd
haar geraniums water konden geven maar toch

maar besloot dat ze niet mee wilde en net toen ze droomde van een
duik in het water van een zee tussen haar en de

familie, wat had ze hen lang niet gezien, lag er dus iets van een
obstakel in de weg want ze was nergens gekomen,

klem tussen beton en uitzicht en de buren van de flat onder haar,
duizelig en misselijk en verkleumd, en vertraagd,

alsof ze eindelijk te oud was voor dit soort geintjes, gaf ze al het
andere op en zich over aan de kracht van haar eigen zwaarte.