Geen haast, geen gretigheid, een vanzelfsprekendheid waarmee.
Kleren niet op de grond maar over de bedrand.

Langzaam neervallen, niet geduwd worden, naast elkaar. Geen
nacht maar in het licht van de middag. Pratend.

In slaap vallen zonder. Het ritme verbroken. Een doordeweekse
dag wordt een zondag, een handeling een gebed.

Het is de regen die melancholiek maakt. We zouden ook aan
tafel kunnen zitten, schuivend met overvolle

borden, bloemen in een vaas, of ergens aan de kustlijn sporen
trekkend met blote voeten. We zijn er al,

zegt hij, maar ik heb geen idee waar en of het een bestemming
is en of we kaartjes gaan versturen aan de achterblijvers

en dan zonnetjes tekenen in de linkerbovenhoek en hartjes op
de plek van. Ik had gewoon nooit weg gewild.