Zoals vroeger de rit naar mij in vieren werd verdeeld,
rijdend van stad naar stad en dwars over

de rivieren, een, twee sigaretten onderweg, zo deel ik
de afspraken in en tel na elke stap hoeveel

er nog rest, soms op mijn vingers. Ik denk daarbij aan
een boterham halverwege de Afsluitdijk

of het kleed, zwartwit geblokt, in de berm en mijn moeders
lekkernijen op elke hoek. Als voordeel heeft

deze wijze dat alle onderdelen even zwaar zijn en optellen
een spelelement heeft dat tot tevredenheid stemt.

Het is iets tussen de missie die ik mezelf stel in en de
herinnering aan iets heerlijks, een verplichting

en een beloning. Alleen het bericht waar of ik me bevind,
blijft achterwege. Nog even, zei hij altijd.