Waarom komt ze terug, met haar pumps door de sneeuw, natte
enkels en koude schoenen, glijdend, zich nergens

aan vasthoudend, doet ze de gordijnen dicht in haar oude huis
en vraagt ze me of ik door de kieren kan kijken of

iemand ons ziet? Waarom zegt ze daar dat ze nu weer gaat en
dan voorgoed, haar neusje rood boven de rand van

bont, de trots van haar jasje, de schoenen inmiddels uitgeschopt.
En waarom kijk ik echt of iemand ons ziet en let ik dus

niet op wat achter mij gebeurt? Als ik me weer omdraai, haar
gerust wil stellen want niemand ziet ons door het

dikke fluweel heen, is ze verdwenen en ik had haar zo graag nog
even omarmd. De gordijnen laat ik dicht, ik neem

de achterdeur en stap in laarzen die voor me klaar lijken te staan,
maak sporen in een witte wereld zonder haar.