Aan het begin van de ochtend hoor ik een klein stemmetje,
‘ik kom hoor’ met het liefste woord ervoor,

‘omaaaaaaa’, een deur die piept en zachte voetjes. Ik neig
me onder de dekens te verstoppen maar ik lig

helemaal niet daar en op zolder, het is niet mijn dag, en er
is niemand die tot tien telt al kan hij dat inmiddels

wel. Het is net als de ochtend ervoor een vergeefse poging
tot onzichtbaarheid, nu droom ik nog maar daar

stap ik in een bus met scholieren en doe alsof ik een van hen
ben totdat een meereizend onderwijzer iemand

aanstoot, op mij wijst en bromt, ‘laat die mevrouw zitten’.
Bovendien heeft de chauffeur me in de gaten

want als ik na een uurtje dezelfde bus terugneem, zingt hij
‘daar ben je weer’. En ik maar denken van niet.