Als mevrouw Z. stilvalt en mevrouw E. nog een laatste regel
neuriet, begint de heer P. te zingen. Altijd als hij

begint te stralen en opkijkt, gebeurt er iets bijzonders. De man
die nooit meer dan twee woordjes zegt, zingt.

Alsof hij in de kerkbank zit en iemand hem het brood doorgeeft,
de zon door het gebrandschilderde raam valt,

van vergeving is gesproken en een toekomst met ons allen. Het
is zelfs geen brommen dat hij doet, verrassend

licht klinkt hij, en alle vrouwen rondom staren hem aan. Dan is
het weer gedaan, hij legt zijn hoofd weer bijna op

de handen en buigt alsof hij applaus verwacht maar weet dat hij
dat niet kan krijgen. De woorden kloppen

natuurlijk niet, zegt mevrouw Z., als altijd tot een ruzie bereid.
Die woorden zoek ik op, beloof ik en schuifel op de bank.