Dat ik ze droeg, van het ene raam naar het andere en later,
toen ze renden, van voor naar achteren, de trappen

op en door elk venster de hoogste, de mooiste, de breedste
vuurpijlen zochten die daar in kleur kapotsloegen

boven ons huis en de straat en de wereld, en we dan zeiden
dàt was de mooiste en moet je die zien en dan

achterovervielen op mijn bed en bleven staren naar de lucht
die steeds viezer werd, steeds meer ging stinken en

daarna weer oploste in het donkerste blauw dat we kenden
en gewoon de sterren lieten zien uit elke

decembernacht, en dat we dan gingen bellen, opa en oma en
pappa, en de buren op de deur bonsden en er

nog restjes op tafel stonden die gedeeld werden, het glas
hoog en de poedersuiker op onze pyjama.