Mijn moeder deed hetzelfde. Ze schoof haar ring af, legde
hem op een boomstronk, plaatste er een appel naast

of haar aarzelende voet, een elegant smal wezen, en liet de
camera over het tafereel glijden. Nauwgezet

ensceneerde ze een fragment uit haar leven. Ze plukte bloemen
en lag daarvoor op haar knieën in het veld

of ze duwde de lens tegen de grond, een mier werd reuze groot
en beroemd natuurlijk, en hoewel ze rilde bij

sommige beesten en liever de vogels nam zonder het licht bij
te stellen, ze deed wat ze zich had voorgenomen.

Ook wij in jurkjes met geborduurde rank, één been nonchalant
bijna over de aarde en onszelf vasthoudend aan

overgebleven takken of een toevallige passant, we hoefden
niet eens te lachen. En we kwamen in kleur.