Achterin ligt hij, verstopt tussen de wanden en dekens,
de herinneringen en stemmen, de plannen en

dat waaraan hij niet eens meer denkt, het dak net boven
zijn uitgewaaierde krullen, in foetushouding

waarschijnlijk. Zo heeft hij verschillende plekjes die op
elkaar lijken en hij heeft ze allemaal zelf

gemaakt. Een zwerver die het karton over zich heen trekt,
een paraplu in de struiken steekt, achter een losse

plank als enige ruimte ziet. Alleen hier ligt hij uitgestrekt
en dwars over, met tenen uit de lakens en

een hand die om een centje bedelt. Het is niet de bedoeling
dat je hem iets geeft behalve koffie in de ochtend,

jezelf in de nacht. In de ochtend wast hij zich aan het aanrecht
en bouwt zich een nieuwe schuilplaats.