De wind draait om mijn enkels, de bordjes aan de wand
klepperen zacht, bijna dreigen ze stuk te vallen,

niemand nog die daar ver beneden zijn hond loslaat of de
auto bevrijd uit de rij wachtenden, gordijnen

donkere gaten nog, bomen ruisend, een vogel die wacht.
Houd mij gezelschap, bezoek me nu en niet

wanneer het licht is. Ga op de tast af en op deze lichte vlek,
vang de scherven, leg je vinger tegen mijn mond,

haal het haar uit mijn ogen, zeg vooral niets. Laat de vogel
opstijgen, verzin een reden voor

het bestaan, tevredenheid. Neem naast me plaats en zie hoe
de regels ontstaan. Voel aan mijn enkels hoe

koud ze op de grond staan omdat de wind steeds harder blaast
en sluit de deur. Draag me tot ik vlieg.