Het verdriet ligt rond zijn ogen. Niet halverwege zijn
middel dat hij toont door zijn shirt op te tillen

en waarin ik zachtjes knijp, niet in zijn blote voeten die
scheef kletsen op de vloer, niet in de huid

die bleek door alles kiert en zelfs niet in de geur van dat
alles als hij achter me staat en me omvat.

Als hij zijn bril zou afzetten zou ik de details zien, kringen
die ik mijn hele leven al ken. Hij kijkt er net

boven uit, oneindig mild en ver en trekt tegelijkertijd zijn
mond zo dat het lijkt alsof hij lacht.

Ontsnapt uit een van de vele dromen over hem, onder mijn
arm meegenomen en gered, altijd stil, altijd

rustig, altijd met die donkere ogen. Alsof hij altijd ouder is
en niet het kind en mij behoedt voor het gevaar.