Zomer ineens. Terwijl iedereen om me heen weet wat hij
moet doen, zeul ik met winterjas, open

weliswaar, en sjaal, met een zweem van paars dus lenteachtig,
en schuifel in het gesprek bij de kassa. De

luchtbedjes worden al opgepompt, de kratten bier achterop
de fiets, de waterijsjes concurreren met de paaseieren

en het mondkapje laat spontaan de neus vrij. Ja, je wilt het
natuurlijk wel ruiken hé, zegt de een.

Vol verbazing over het aantal mouwlozen, zelfs met rode
arm al, de zonnekleppen, de gympies zonder

sok, de zweem van vrijheid en toegankelijkheid, want hier
word je vrolijk van, zegt de ander, dit hadden we

verdiend, is het mij onduidelijk wat we hebben gedaan voor
dit resultaat en of het ooit nog hersteld kan.