De rouwkaart lag in het groene brievenbusje voor aan de weg,
het dorp open, de klep dicht, de bewoner

verhuisd naar drie hoog achter, de stad opeens een onneembare
vesting. Later kreeg hij een stempel met

onbereikbaar of retour, een nieuwe serie nummers, een opening
halverwege, vier reacties, mijn handschrift.

We hadden gezeten in een lommerrijke tuin maar ook achteraf,
hij had zijn moeder door het keukenraam gezien en

ik de mijne van heel ver af, hij probeerde haar achterna te gaan
en hield mij vast, hij had zestig bundels en

nog veel meer brieven en wel drie verschillende namen en ik een
half jurkje en nog bibberende stem. Meisje, had hij

me genoemd, ook toen ik al groot was en ik had niets voor hem.
Nou ja, behalve nu dan.