Dat mijn stormen binnen woeden, schepen kapseizen maar niet
in het oog van toevallige of bewuste passanten,

terwijl hij al met de touwen klaarstaat of wuivend aan de kade,
is hem een doorn in het oog. Hij deelt namelijk wel

alles. Ongevraagd en herhalend doorkruist hij een eerste huwelijk,
Amerika, een nazaat, een tweede poging, een

dood ergens anders, een politiek statement onderweg, soep met
ballen, tijdschriften uit de jaren zeventig terwijl

ik eigenlijk alleen maar wil weten hoe lang zijn haar was en hoe
dat met die vrije liefde zat. De foto’s in een

schoenendoos onder de kast. En jij dan, is altijd de vraag. Niets,
zeg ik, ik was een klein meisje toen. Ik zal je

moeten lezen dus, zegt hij dan weer. Niet dat hij dat doet maar dat
is wel de enige toegang tot welke herinnering dan ook.