Een been dat achterblijft in bed zoals dat zich krult om een
lantaarnpaal en een dansje maakt op straat alvorens

verder te lopen, hinkend op de zwarte strepen van de zebra,
een kind dat wacht tot je komt, tot drie

tellen is bijna al tot honderd of een versje dat je bijna zingen
kunt. Een arm die talmt bij het vertrek of

loodzwaar zwaait, in de mouw van een colbert blijft steken
of rond een hals en de hand maar laat strelen,

bungelen of schudden en dan langer wordt als je eraan trekt,
kom nu mee, een hart dat gespiesd op een hek

achterblijft temidden van blatende schapen, in een vuilniszak
naast de sloot, honden lokt en andere

toevalligheden, wolken van bewoners die vragen stellen bij
elk teken van bederf maar niets hardop roepen.