Jij noemt hem de heer P., zegt zij, ik heb het over Hij en hem alsof
hij naaste familie is, bekender in ieder geval dan

die van jou. Het gezin wordt steeds groter, onderlinge verhoudingen
raken zoek, misverstanden liggen op de loer,

P. kan makkelijk via A. naar Z. en omgekeerd en gisteren waren er
twee Hij’s die zonder hoofdletter zomaar

hopeloos gelieerd zouden zijn aan mij, ik bedoel maar. Dit keer houdt
de heer P. zijn mond en zit mevrouw V. naast mij

die beweert dat het vanzelf gegroeid is, alsof we bijna, zegt ze heel
ernstig, zusjes zijn. Die van mij lag onder de gehaakte

sprei in het dubbele bed en deed alsof ze niet bang was door hardop
de psalmen te zingen die we de week ervoor,

naast het schoolbankje, hadden opgezegd. Tegen Kerst zei ik Worst
voor Vorst maar dat kwam alleen maar omdat ik hem niet kende,

natuurlijk.