Het duurde tot bijna het einde dat iemand mij licht noemde, licht
in de zin van moeiteloos, zwevend bijna, zonder

plof op de grond en kuil in de aarde, zonder silhouet zelfs of afdruk
en zeker zonder moeite. Streefden we ons

leven lang tot een zekere gewichtsloosheid en gingen we uit van
geluk als we onderweg wat zwaarte verloren, nu

bereikten we zonder meer die zalige staat van zijn, rozig hangen we
nog wat uit tegen de zachte kussens met bovenop ons

de kleinsten en maken windjes in het spek van onze armen, giechels
uit onze open monden, en proberen we droge

zoenen, S. houdt niet van nat. Dat hij kwam en mij benoemde, in
zijn kielzog een rij verweesde dieren en een klein

babybroertje, maakte alles beter dan een geslaagd versje in de ochtend.
Wij kunnen vliegen nu!

‘mijn lichte oma’, Haarlem, 3 maart 2020