De heer T. is opnieuw afwezig. Terwijl de heer B. zijn bril afzet en
zo beter kan luisteren, beweert hij, zwaai ik naar hem,

hij zegt dat hij zijn ogen niet van me af kan houden, maar de schrijver
die ik opnieuw voorlees, herkent hij niet. Niemand

weet meer wie die man in tropenkostuum is, twee brillen op zijn neus
en het huis vol vooroorlogse waar, niemand

weet meer het gezicht op de omslag, het kind met de bruine ogen en
niemand zegt meer jaja als ik herhaal hoe lastig hij was

maar hoe lief tegelijkertijd, voor mij, zeg ik. De blaadjes vallen, zegt
de een. Ik begin opnieuw. Ze gaan helemaal op

in het verhaal en toch zullen ze volgende week niet meer weten wat
dat verhaal was. Schreef u zelf ook niet, vraagt

mevrouw de Z., dat kunt u ook een keer doen. Neem het in beraad,
zegt de heer P.  Hij is nieuw, dat kun je merken.