In de stationshal neemt hij wat afstand, zij kletst met een andere
man die haar zojuist op haar kop heeft gegeven omdat

ze, grapje, zegt ze, vlak achter hem door de poortjes ging. Ze lacht
te hard, hij geneert zich. Op het perron

leunt ze even zwaar tegen hem aan, nee, hij hoeft geen koffie, en
brood heeft ze ingepakt in haar rugzakje. In

het museum zie ik ze weer, zij praat te luid en wijst en hij staat te
ver om het schilderij goed te bekijken. Zij vindt

het enig zo met hem, hij is vrij nu dus het kan, dit deden ze vroeger
ook, zo gezellig met z’n twee en hij denkt aan

de rust op kantoor en hoe hij alleen maar tijdens het eten hoefde
te knikken, niet vergeten haar kookkunst te prijzen,

en dan de volgende ochtend weer kon dromen van reizen met de
kantinejuffrouw die in geen geval paars droeg.