Alles wat keurig verzameld en opgebouwd voor veiligheid
moest zorgen, orde ontstaan uit afstand en

afwijzing, keurige lijnen op het witte bord in de werkkamer,
valt in elkaar, uit handen, bibbert over

het scherm en loopt uiteen in trage opvattingen over vrijheid,
een andere wereld, hem. Zodra hij deze

kamers verlaat, deze boomhut die tegen de hemel geplakt de
stilte vangt, schudden de bomen tegen deze

vensters, kraken de takken, spreiden de bladeren zich nogmaals
uit alvorens te vallen, raast de wind, moeten

de natte muren gestut worden en deuren van sloten voorzien.
Nauwelijks wordt er gewerkt, van ver

horen we scheepstoeters, kerkklokken, loeiende beesten, auto’s
die botsend zich boren in elkaar, een gillende vrouw.