Dat je zo dichtbij bent en toch niets kunt doen, het
spook heeft zich al door de spleet van het

raam geworsteld, zijn adem langs de vrije ruimte
tussen de deur, zijn vingers begerig

over mijn klam lijf, de hand om mijn keel, en jij hebt
het alleen over jezelf, je bent zo

eenzaam, zeg je. Dat je de ander geruststelt boven
jezelf, moeder tenslotte, kinderen moeten

vrij af krijgen, spelen in een bloemenweide, zonder
gevaar de hoek om, zwaaiend. Een beeld

van kwetsbaarheid, een beest in de tuin, een jurkje
achtergelaten, een piepend hek waaraan

een flard van de blauwe stof, rood gevlekt. De waarheid
is altijd erger. Je was er niet.