De zwarte vogels die ze uit zijn handen tovert, de hond
waarop zijn hoofd rust, het fietsen tot

onder de brug door, de vrachtwagen die stopt, het zeil
dat in de hoeken gebarsten is, zijn

schoenen onderaan de trap, hij ziet ze nu pas voor het
eerst, meent hij, en duidelijker dan in de beelden

die hij monteerde, hij is vergeten dat haar stem de tijd
al samenvatte en hoe ze mee had gemogen op

die reisjes. Wiebelend naast hem had ze uit hetzelfde
raam gekeken, wijzend met haar vingers en

achter hem hurkend in het gras, er waren altijd plaatsen
die ze moest kenmerken door haar geur zoals

in al die woorden haar lijf zachtjes drukte, haar borsten
duwden, haar tong voor zijn beurt sprak.

 

(boek 9, 2e versie is ingeleverd bij zowel een uitgever als
bij de hoofdpersoon)