Ze zegt dat ik meer van de details ben en geeft
met brede hand aan hoe smal

dat is vergeleken met haar wereldbeeld. Zelfs
die hand is totaal anders dan

de mijne. Ze legt me mijn stad uit terwijl ik haar
bewoon en altijd bewoonde zoals

ze liefde en leven duidde, afwezigheid en het
daar zijn, het moeder zijn en

tegelijkertijd dat kind, onze ouders of het vee
achter huis. Ze vroeg het nooit in

retour maar ik weet nog hoe ze daar lag, bedelend
om mijn kriebelende vingers en

de geruststelling dat ik onveranderd haar in slaap
zou sussen, tot in de kerkenbank.