Bij een vorige bundel dacht mijn moeder nog dat ze op een
fluwelen kussentje in de etalage van de boekwinkel

zou liggen, paars waarschijnlijk en misschien opengeslagen,
en heel zacht in de winkelstraat van haar stad,

de uitnodiging lag onder de fruitschaal zoals mijn verdiensten,
een opgevouwen briefje van tien en een kleverige

bonbon tussen de peren, een rijtje kletsende buurvrouwen op
de voorgrond en misschien een teruggekeerde vader

die met remsporen op de hoek nog net op tijd zou zijn maar
natuurlijk beweerde dat het over hem ging, die

vloeiende zinnen of dat ze eindelijk hem ontdekt hadden in
al zijn pogingen, goud op snee moest het zijn of althans

roem voor de hele familie, maar ergens achter in de zaak stond
een molentje met drie boekjes erin dat na een duwtje uit

elkaar viel.