Zoals ze de trap neemt op haar billen, zo deed ze eens een
bergtop omdat ze bovenaan opeens door

hoogtevrees bevangen werd, het uitzicht niet aankon, haar
benen niet meer wilden. Nu sta ik onderaan

en wacht op haar, het halletje is maar klein en onze tassen
staan voor de deur. Ik zie je nog, zegt zij,

die trap oplopen naar het kleinste kamertje en daarin verdwijnen,
je afsluitend voor de wereld door steeds maar te

gaan zitten schrijven, ik ben niets veranderd, wil ik zeggen
maar het gaat om verschillende manieren van

vrees en ander uitzicht en drie treden nemen tegelijk en buiten
adem zijn. Ik schuif mijn pet op mijn haren,

mijn hoofd is daarvoor te groot, zegt zij, ik heb een belachelijk
groot hoofd, ze stampvoet, dan staan we buiten.