Mijn moeder gooit een tas op tafel, een reuze grote leren enveloppe
en loopt lachend weg, niet meteen kijken wat er in zit,

denk ik nog, eerst het gesprek afmaken maar er is niemand tegen wie
ik praat. Het is een nacht waarin ik me verdedig,

al luistert er niemand Het gaat heus niet altijd over jou, zeg ik, maar
je hebt gelijk me niet op mijn woord te geloven.

Ik droom echt niet altijd. De reden dat het leven zo snel gaat, zegt
een ander familielid, is de herhaling; als je nu eens een

verre reis ging maken, zou dat alles vertragen. Vervolgens boek ik
een hotel op een eiland dat ik nooit bereik.

Een merkwaardig licht de volgende morgen. Een bouwlamp op een
weiland, een plastic lint om het project. In de enveloppe

zit natuurlijk niets, daarvoor is hij te plat. Als ik hem optil, sleept hij
over de grond met me mee. Reuze onhandig, denk ik nog.