Terwijl mijn moeders borduursels mij in de schoot vallen, het
kleed loslatend waarin mijn hand scheurt, straks

samenvoegen met mijn eigen minutieuze steekjes alsof nog iets
te herstellen valt, sommige draden al op de vloer

en als stofjes in het zonlicht dwarrelen, gedachten op dezelfde
wijze losraken en straks weer ergens bijpassen,

en liefde net als verlangen en heimwee een nieuwe plek vinden
in de kleuren die herschikt over tafel golven,

breekt een man een belofte, een wereldleider een land, een vrede
uiteen in oorlog, huilt het kind hiernaast, ruziet

een ouder, is er niets te herzien laat staan te repareren, is alles
uitstel van en doen alsof, klopt geen enkele afmeting

en alleen het hart in de keel en ligt het doek, nu nog wit, als een
vod in stijve vingers en over gesloten ogen.