Een hand die steeds naar beneden gaat om op de wekker te
kijken, een arm erachteraan, een vleugje koude lucht

en dan weer schielijk de minuten tellen en zich nestelen tegen
mij, lange haren in mijn neus, een handje tussenbeide.

Een klein lijfje op de vloer van de museumzaal, geconcentreerd
kijkend naar een vergroot detail van het altaarstuk

van een beroemd schilder, en dan mij aanstotend omdat hij een
deurknop ontdekt, waar gaat die deur naar toe en hoe

komt ie daar. Dit wordt vermoeiend, zegt hij nu, omdat iemand
de rode stift van een groene dop heeft voorzien.

Trouwens, je tas staat hier. O, om een dag door te brengen en een
nacht zonder L. (6), onmogelijk. En, zegt ie,

het is nog maar zaterdag hé, heb je vandaag geen nieuwsbrief
om te versturen. Je wordt beroemd, sukkel, zeg ik