Wie was mij kwijt vannacht dat hij me zocht in de krochten van
dit systeem en mij een duizelende tellerstand gaf,

wie mistte zijn toekomst of een reden tot bestaan, terwijl ik door
de spleten van het gordijn probeerde te ontkennen

dat de wereld verging? Alleen S.(8) bleef wakker met een toastje
brie, luisterend naar de top allertijden en met een hand

in de hand van zijn vader, een ander zong al tegen tienen dat echt
alles goed zou komen en tussendoor dat gloedvolle

nieuwjaar, met beeld van een even brede lach, om half twaalf was
er zoveel licht dat het balkon leek te branden en de boomhut,

ach de boomhut was slechts een omhulsel voor snode praktijken,
dit keer van buitenaf. Er is iets

ontroostbaars in het nauwkeurig rangschikken van de tijd, het
aftellen naar het onbekende en de stank van overlast.