Er is een droom waarin de route gevolgd wordt van stad naar
geboortedorp, fietsend en in het donker, een lus

waarin niet gestopt wordt. Er moet iets bezorgd worden maar
wat, bij wie. Een dichter zegt dat ik op het konijn moet

letten onderweg maar hee, het is donker, ook dat ik moet afstappen
maar hee, het is donker, ik zie alleen het flitsen

van de lamp voor me, damp van de regen. Misschien komt het
door het schommelend achterlichtje van mijn broertje

dat ik nakijk tot ver nadat hij aan mijn tafel at. Voortdurend wakker
blijf ik zo toch in beweging. Dat we elkaar maar altijd

mogen geruststellen, een appje bij thuiskomst, een kadootje nog
in de rechterjaszak. L. (6) schrijft het keurig zoals het

hoort, cadeautje, en dan aan elkaar met een krul. Voorkeur, zeg
ik. Dan sta ik al in de tuin van mijn mamma en rinkel met mijn bel.