Alsof hij bij voorbaat wist wat hij zou aantreffen in die slordig
geadresseerde enveloppen waar ze altijd met een

A-tje aangaf dat zij het was, de ene keer dik en uitpuilend, de
andere keer zakelijk dun, een bonnetje misschien voor

een versnapering ergens onderweg, alsof hij niet wist dat ze
van haar waren en de postbode niet grijnzend een

grapje had gemaakt over die A waarvan de pootjes de ene keer
over de rand bungelden en de andere keer in het

water hingen en zei dat hij toch anders heette, alsof hij zat te
wachten op liefde en tekenen van aanwezigheid, niet

heel druk bezig was met overleven en dat graag zonder hulp,
alsof zij zou kunnen weten wat hij nodig had, alsof

hij nu spijt had omdat het behoorlijk veel werk was alles alsnog
open te scheuren en te lezen, haar te voelen.