Dat ze dit nooit eerder verteld heeft, zegt ze, en ze weet
eigenlijk niet waarom niet. Het was

weggezakt, zat vast tussen hart en hoofd, en ze was nog
wat moe, dat zal het zijn. Bovendien blijven

er maar vier mensen over vandaag en vier is een ander
getal dan acht en allemaal hebben ze iets dat

ver weggestopt zat en denken ze na en herinneren ze zich
voorzichtig. Alleen mevrouw K. staat op

en doet de gangdeuren open voor wat frisse lucht, de drie
die blijven zijn echte vrienden en mijn hand

ligt op haar schouder, een harde knokige schouder onder
een verwassen roze vestje, en dan weet ze weer

waarom ze het niet eerder zei. Ze schaamde zich voor de
opluchting, voor het verder leven, voor zichzelf.