Terwijl ze (eindelijk) op haar knieën voor hem ligt, hij
niet naar haar luistert, een beeld had gewild,

niet een paar van die bloeiende heesters die zich tegoed
deden aan hem, klaagt ze dat de ander

nu pas, dat is snel, weet dat hij hier ligt, en ze hoopt toch
echt dat er geen rozen bij komen hier want hij

moest eens weten hoeveel werk het is, en moeizaam staat
ze op terwijl ze hem hoort zeggen ‘daarom

dat beeld ja’, en ze brengt de gieter terug en de dode takken
en haar plastic boterhamzakje waarin haar lunch

en ze gaat niet eens even haar handen wassen maar stopt
ze diep in haar zakken en voelt aan haar eigen

lijf alsof ze in klei kneedt en haar eigen afdruk bovenop
hem (eindelijk) neer legt maar dat zal wel staand

moeten.